Over Autopilot
Hoe het werkt
Uw Model 3 is uitgerust met de volgende componenten, die actief de omgeving rondom de auto bewaken:

- Er is een camera boven de kentekenplaat achter gemonteerd.
- Ultrasone sensoren (indien aanwezig) bevinden zich in de voor- en achterbumper.
- Er is een camera in elke portierstijl gemonteerd.
- Er zijn drie camera's op de voorruit boven de achteruitkijkspiegel bevestigd.
- Er is een camera op de spatborden vóór gemonteerd.
- Radar (indien aanwezig) is achter de voorbumper gemonteerd.
Model 3 is tevens uitgerust met nauwkeurige, elektronisch bekrachtigde rem- en stuursystemen.
Actieve veiligheidsfuncties
Deze actieve veiligheidsfuncties, zijn bedoeld om uw veiligheid te vergroten:
- Lane Assist (zie Lane Assist)
- Collision Avoidance Assist (zie Collision Avoidance Assist)
- Speed Assist (zie Speed Assist)
- Interieurcamera (zie Interieurcamera)
U kunt enkele van deze functies in- en uitschakelen en in sommige gevallen de werking ervan bepalen. Tik op
om de instellingen voor deze functies op te roepen.Autopilot-functies
Deze comfortfuncties van Autopilot zijn bedoeld om de inspanningen van de bestuurder te verminderen:
- Traffic-Aware Cruise Control (zie Traffic-aware cruise control)
- Automatisch sturen (zie Automatisch sturen)
- Auto Lane Change (zie Auto Lane Change)
- Automatisch inparkeren (zie Automatisch inparkeren)
- Summon (zie Summon)
- Smart Summon (Smart Summon)
- Stoplichtwaarschuwing en Stopbordwaarschuwing (zie Stoplichtwaarschuwing en Stopbordwaarschuwing)
- Navigeren met Autopilot (zie Navigeren met Autopilot)
- Verkeerslicht- en stopbordherkenning (zie Verkeerslicht- en stopbordherkenning)
U kunt enkele van deze functies in- en uitschakelen en in sommige gevallen de werking ervan bepalen. Tik op
om de bijbehorende instellingen voor deze functies op te roepen.Rijden om camera's te kalibreren
Model 3 moet met precisie manoeuvreren wanneer Autopilot-functies worden gebruikt. Daarom moeten camera's de zelfkalibratie voltooien voordat sommige functies voor het eerst of na bepaalde reparaties gebruikt kunnen worden. Voor uw gemak geeft het touchscreen een voortgangsindicator weer.
Wanneer de kalibratie is voltooid, zijn Autopilot-functies gereed voor gebruik. De kalibratie is normaal voltooid nadat er 32-40 km is gereden, maar de afstand varieert afhankelijk van de weg- en omgevingsomstandigheden. De kalibratie wordt bijvoorbeeld sneller uitgevoerd wanneer u op een rechte weg met meerdere rijbanen rijdt (bijvoorbeeld een snelweg), met duidelijk zichtbare rijstrookmarkeringen (in de rijstrook en de naastgelegen rijstroken). Neem alleen contact op met Tesla als uw Model 3 het kalibratieproces niet heeft voltooid nadat u 160 km hebt gereden in de beschreven omstandigheden.
Als de camera is verplaatst uit de gekalibreerde positie (bijvoorbeeld doordat de camera of de voorruit is vervangen), moet u de kalibratie wissen. Tik om dit te doen op Model 3 het kalibratieproces. Hoewel dit in veel gevallen helpt bij het opnieuw kalibreren van de camera's, lost Kalibratie wissen mogelijk niet alle problemen met de camera en sensor op.
. Wanneer de kalibratie is gewist, herhaalt deBeperkingen
De prestaties van de Autopilot-componenten kunnen door veel factoren worden beïnvloed, waardoor ze mogelijk niet werken zoals bedoeld. Deze factoren omvatten (maar zijn niet beperkt tot):
- Slecht zicht (bij zware regenval, sneeuw, mist enz.).
- Fel licht (door koplampen van tegenliggers, direct zonlicht, etc.).
- Schade of obstakels veroorzaakt door modder, ijs, sneeuw enz.
- Interferentie of belemmering door object(en) die op de auto zijn bevestigd (zoals een fietsenrek).
- Belemmering veroorzaakt door het aanbrengen van te veel lak of zelfklevende voorwerpen op de auto (zoals folie, stickers, rubbercoating, enz.).
- Verkeersborden die geen herkenbare standaardindeling hebben, zoals digitale of tijdelijke verkeersborden.
- Smalle of slingerende wegen.
- Een beschadigd of verkeerd uitgelijnd carrosseriepaneel.
- Gebruik van grijs of aftermarket-glas.
- Interferentie van andere apparatuur die ultrasonische golven genereert.
- Extreem hoge of lage temperaturen.
Camera's en sensoren reinigen
Houd de camera's en sensoren (indien aanwezig) schoon, vrij van schade en condens, en verwijder obstakels om ervoor te zorgen dat de informatie die de verschillende Autopilot-componenten verschaffen zo nauwkeurig mogelijk is (zie Reinigen).
Er kan condensvorming optreden in de camerabehuizingen, met name wanneer u uw auto buiten onder koude of natte omstandigheden parkeert. Op het touchscreen wordt mogelijk een waarschuwing weergegeven dat de camera wordt geblokkeerd en dat sommige of alle Autopilot-functies tijdelijk worden beperkt totdat het camerazicht vrij is. U kunt de condens proactief drogen door het interieur voor te verwarmen op een hoge temperatuur, de voorruitverwarming in te schakelen, en de luchtstroom van de ventilatieroosters voorin te richten op de portierstijlen (zie Mobiele app).